Ik, Daisy Erasmus

‘Ik, Daisy Erasmus, stap in de voetsporen van mijn verre overgrootvader en bied jullie de Lof der Zotheid aan. Mijn versie van de eenentwintigste eeuw.’
‘Jij bent gek,’ zegt Finny, ‘kom van dat hek af.’
Daisy recht haar rug, houdt een papier hoog in de lucht en wappert ermee. Eerst naar de koeien, daarna naar Finny. ‘Wil je het horen of niet?’
‘Wat is het dan?’

‘Erasmus schreef Lof der Zotheid. Het was een boek dat liet zien hoe dwaas de mensen waren.’
‘Ben jij echt een nazaat van Erasmus?’
‘Finny, dat beschouw ik als een belediging. Daisy, Desiderius. Hoor je niet de overeenkomst? En mijn moeder heet Erasmus. Dus houd je mond, ga zitten en luister.’
‘Ik lees het zelf wel.’ Finny grist het papier uit haar handen en leest wat erop staat.


1. De mens als manipulator van de natuur

Kleine Jonas van acht veegt de tranen weg van zijn gezicht. Zijn moeder heeft het hem uitgelegd, maar snappen doet hij het niet. Mensen zetten olifanten in een natuurpark om hen te beschermen tegen stropers. Vervolgens schieten diezelfde mensen hen rücksichtslos dood vanuit helikopters. Wie bedenkt zo’n spel?

‘Ze doen het omdat er te veel olifanten zijn, dat is niet goed voor het evenwicht in het park,’ zei zijn moeder.
‘Kunnen ze de olifanten niet vrijlaten dan? Dan kunnen ze toch ergens anders gaan wonen?’
Van Jonas mogen ze naar Nederland komen. Achter hun huis is een groot grasveld dat toch niet gebruikt wordt, behalve als uitlaatplaats voor honden.
‘Dan lopen ze nog meer gevaar, voor stropers.’
‘Maar mama, ze zijn allemaal doodgeschoten! Hoezo kunnen ze dan nóg meer gevaar lopen buiten het park?’
Zijn moeder haalde haar schouders op, omdat ze het niet kon of niet wilde uitleggen. ‘Ruim je je spullen op? We gaan zo eten.’ En weg was ze, naar de keuken.
Jonas staart naar de miniaturen van olifanten en neushoorns die hij op de grond heeft uitgestald. Hij vertikt het om ze terug te stoppen in de doos. Van hem mogen ze vrij rondlopen.

2. De mens als manipulator van het klimaat

Mieke houdt het spandoek hoger, zodat het op ooghoogte komt van de heren in maatpakken.
‘Meneer, wilt u ook ondertekenen?’ roept ze naar niemand in het bijzonder.
Er blijft er eentje staan die de tekst aandachtig leest. ‘Juffrouw, ik teken niet. Ik ben niet tegen het broeikaseffect.’
‘Wat?’ Zo’n brutaal antwoord heeft ze nog niet gehoord. Wel schouders die werden opgehaald en wegkijkende gezichten, maar geen tegengas. Hij is zeker zo’n vervuilende econoom van de ergste soort. Eentje die vindt dat goederenproductie alle milieuwetten mag overtreden.
‘Ik geloof in het einde van de ijstijd,’ merkt de econoom van de ergste soort op, ‘en de opwarming van de aarde is daar het gevolg van. Niets aan te doen.’
Mieke legt woest het spandoek weg en haalt een foto tevoorschijn waarop het gat in de ozonlaag goed zichtbaar is. ‘Dit komt door uw auto en uw energieverspilling, meneer.’
‘Jongedame, het klimaat is, net als de aarde, een levend organisme. Het is niet altijd zo geweest en het zal ook niet zo blijven.’
‘Niet als het zo doorgaat, dan zijn we over misschien vijftig jaar al de klos, ja.’
De econoom zet zijn aktentas op de grond. ‘Denkt u echt dat we zo’n invloed hebben op het klimaat dat we de aardbol om zeep kunnen helpen? De aarde redt zich wel, geloof me. Dat heeft ze altijd gedaan.’
‘Wilt u niet dat uw kinderen in het groene gras kunnen spelen? Wilt u dat ze verdrinken als de ijskappen smelten?’
‘Oké, laten we ingaan op dat scenario. Stel dat we de ozonlaag vernietigen en het verzengend warm wordt op aarde. De ijskappen smelten volledig en grote gedeelten van de wereld raken overstroomd. Veel water en opwarming van water is een combinatie die garant staat voor een explosie aan nieuwe levensvormen. Denk aan al die waterdieren die daarvan profiteren.’ Het is even stil. ‘En ja, nieuwe levensvormen zonder de mens. Zonder ons of onze nazaten. Ik vind dat stiekem een fijn extraatje voor de wereld. Prettige dag nog, juffrouw.’ Hij pakt zijn aktentas op, strijkt over zijn stropdas en loopt door.

3. De mens in zijn beperkende vrijheid

‘Ik ben zo blij dat ik in Nederland woon en niet in zo’n godvergeten oord als Pakistan.’
Job kijkt Joeri vragend aan.
‘Omdat we hier vrij zijn,’ licht Joeri toe, ‘omdat ik hier uit de kast kan komen.’ Joeri legt het tijdschrift met het deprimerende artikel weg. Het gaat over een jongeman van wie de ballen zijn afgesneden nadat bekend werd dat zijn voorliefde bij jongens lag.
‘Zijn we hier echt vrij dan?’ vraagt Job. ‘Is iemand ooit echt vrij? Volgens mij is het de maatschappij die ons in een keurslijf dringt. Altijd en overal.’
‘Hoezo? We kunnen hier toch over straat lopen samen, met de armen om elkaar heen geslagen?’ Joeri legt zijn arm om de schouders van Job. ‘Oké, hoeveel mannen zie jij in een jurk rondlopen?’
‘Geen,’ zegt Joeri weifelend. Hij heeft geen idee waar Job heen wil met die vreemde opmerking.
‘Geen in de westerse maatschappij. Maar wél in Pakistan toch?’ vraagt Job.
‘Zeg, waar wil jij heen?’
‘Dat vrijheid relatief is of zelfs helemaal niet bestaat. De maatschappij legt ons regels en normen op waaraan we ons moeten houden. Als je in je blote kont buiten loopt, word je opgepakt wegens verstoring van de openbare ruimte. Mag niet. Dus, leef je echt in vrijheid?’
‘Jezus, wat ben jij precies vandaag. Goed, ik ben blij dat ik onder het regime val van de Nederlandse maatschappij. Nu je zin?’
Job geeft Joeri een kus en krijgt een por in zijn zij als antwoord.

4. DE MENS ALS WELDOENER

Josephine overhandigt de volgende dakloze een kom soep. Er zijn er zoveel, meer dan ze voor mogelijk had gehouden in Rotterdam. Mevrouw Minous had haar gewaarschuwd, dat het aanpoten zou worden op Kerstavond, maar ze ging ervanuit dat ze overdreef. Ze is blij dat ze als Christen een goede daad kan verrichten voor haar naasten. Dit is wat God en het Heilige Schrift voorschrijven: help uw naaste.
‘Kun je niet wat geld overmaken?’ vroeg haar moeder toen ze hoorde dat Josephine op Kerstavond mee ging helpen met het Leger des Heils.
‘Mam, dat is zo onpersoonlijk. God vraagt ons toch niet om geld te storten? Hij vraagt ons klaar te staan voor onze medemens. Nou, dat wil ik doen.’
Dat Josephine nu niet mee kan naar de kerk, dat neemt ze voor lief. Dat zal God haar wel vergeven. Haar dienst zit erop om tien uur in de avond.

Op de terugweg naar huis komt ze een zwerver tegen. Niet eentje die bij het kerstdiner was, zo blijkt, want hij vraagt: ‘Mevrouw, heeft u iets te eten voor me?’
‘Waarom was u niet bij de opvang? We hadden heerlijke soep en kerstbrood.’
De zwerver schudt zijn hoofd, maar wat het betekent weet Josephine niet. Wilde hij niet komen? Of wist hij niet van het diner?
‘U kunt nog gaan kijken, misschien is er iets over.’
Weer schudt de zwerver zijn hoofd. Het wordt koud vannacht, er dwarrelen al wat sneeuwvlokken naar beneden. Even schiet het door Josephine heen dat ze deze man mee naar huis zou kunnen nemen, hem een warm bad aan zou kunnen bieden en een goede maaltijd. Heel even maar. Want ze moet er niet aan denken hoe haar moeder zal reageren wanneer ze met een zwerver op de proppen komt. Op Kerstavond nog wel. En zelf vindt ze het ook geen fris idee als hij blijft slapen. Stel je voor dat ze haar bed af moet staan. Ze ziet haar moeder ervoor aan, als straf omdat het haar idee was. Ze wil niet op de bank slapen. Niet op Kerstavond.
‘Goedenavond,’ zegt Josephine tegen de dakloze en loopt snel naar huis.

‘Pfoe, ik word er een beetje depressief van,’ zegt Finny terwijl hij het papier teruggeeft aan Daisy.
‘Maar vind je het goed? Ben ik, Daisy, te vergelijken met Desiderius?’
‘Dees, je bent niet bekend.’
‘Ja en?’
‘En je bent geen wetenschapper of filosoof. Misschien is dit wel aardig, maar het heeft daardoor weinig waarde. Je begeeft je niet in de kringen van hooggeplaatste wetenschappers die er artikelen over schrijven, die de pers alarmeren, die…nou ja, je begrijpt wat ik bedoel.’
Daisy vouwt het papier op en stopt het in haar jaszak.
‘Kom, we gaan vissen,’ zegt Finny geruststellend.
Twee pubers lopen gearmd door de polders van Noord- Holland naar huis.
‘Maar wij hebben Facebook,’ zegt Daisy tenslotte, ‘het krachtigste middel van de eenentwintigste eeuw.’

Ze logt in, zoekt het bestand op en voegt het bij het bericht: ‘Ik, Daisy Erasmus, stap in de voetsporen van mijn verre overgrootvader en bied jullie de Lof der Zotheid aan van de eenentwintigste eeuw.’
Nu alleen nog wachten op de likes.