Eén van de 13 winnende verhalen die op de website van Marceline de Waard is geplaatst. Ontzettend leuk initiatief: elke zondagochtend in de zomermaanden een verhaal.
Mijn opa had een zwarte kraai. Zo’n naar krassend beest met vervaarlijke kraalogen. Hij zat niet buiten in een kooi, maar woonde ‘gewoon’ binnen. Mijn opa was verknocht aan het beest.
‘Hij heeft mijn leven gered, Wouter,’ zei hij nadat ik voorstelde om de kraai op de barbecue te leggen naast de karbonades.
‘Hoezo dan?’ Ik had nog nooit iets anders over het beest gehoord dan dat hij stonk (mijn moeder), dat hij een dief was (mijn tante, nadat ze haar ring kwijt was geraakt die ze even naast de spoelbak had gelegd) en dat hij altijd het hoogste woord voerde (mijn eigen ervaring, want hij kraaide steevast door elk gesprek heen).
‘Weet je, ik was zo ontzettend eenzaam na de dood van je oma. Boris heeft me uit de put getrokken.’
Daarna volgde het verhaal waarmee ik al bekend was, namelijk dat de zwarte kraai op een dag zomaar op zijn tuinstoel was gaan zitten en niet meer was weggegaan. Natuurlijk had opa hem iets te eten gegeven, maar volgens opa was dat niet de enige reden dat hij bleef.
‘Ik geloof er heilig in dat oma hem gestuurd heeft vanuit de hemel.’
Mijn opa was zelf niet meer de jongste en toen hij overleed op vijfentachtigjarige leeftijd, was het voor ons allemaal helder dat de kraai zijn vrijheid terug moest krijgen. We zetten hem in de tuin, met nog wel een schaaltje van zijn favoriete noten, en sloten de deur.
‘Hij gaat heus wel een keer vliegen,’ zei mijn moeder. Maar Boris zat na vier dagen nog steeds op het tuinhek. We waren druk met het uitruimen van het huis en op de laatste dag, toen mijn moeder de sleutel in ging leveren bij de makelaar, was de kraai inderdaad verdwenen.
Maar niet voor lang.
Het was op de tweede dag na de begrafenis. Ik rookte op mijn balkon een sigaret en keek uit over de daken van de stad. De zwarte kraai landde keurig op het balkonhek en keek me doordringend aan. ‘Ik ga vanaf nu voor jou zorgen,’ leek hij te willen zeggen, maar dat was natuurlijk belachelijk. Want het was helder dat niet ík, maar híj een verzorger zocht.
Wat ik ook deed de dagen daarna, het beest bleef op mijn balkonrand zitten.
Op een mooie zondagochtend pakte ik de fiets om boodschappen te doen en volgde Boris me op gepaste afstand. Dat is althans mijn vermoeden, want ik zag hem niet. Bij de rotonde met de oversteek naar het kanaal dreigde ik onder een auto te komen. Uit het niets fladderde Boris luid krassend om me heen. Zijn snavel raakte mijn voorhoofd, maar dat was wonderwel de enige verwonding die ik opliep.
Boris redde mijn leven.
Zoals mijn opa Boris een gift vond van zijn overleden echtgenote, zo beschouwde ik Boris vanaf dat moment als mijn beschermengel. Geen standaard witte, maar een mooie zwarte. Beschermengelen willen dichtbij je blijven. Die kans moet je ze geven. En daarom woont Boris nu ‘gewoon’ bij mij thuis.
De redactie van Boekenkrant.com schreef het volgende over dit verhaal:
“Ik houd nu al van Nederland van Debora Degreef is een verhaal dat je meetrekt in de gedachtewereld van een Syrische jongen. Met zijn familie woont hij al een tijdje in Nederland, maar vandaag gaat hij met zijn broertje voor het eerst buiten de hekken op stap. In enkele zinnen worden de omgeving en personen geschetst, waardoor je voelt dat er een wereld achter het beschrevene schuilgaat. Ik houd nu al van Nederland is een prachtig sereen verhaal over die eerste woorden in een vreemde taal en een van de basisvormen van menselijk contact.”
“Ik bespeurde meerdere gevoelens in het verhaal: een vleugje melancholie, veerkracht, de wil er het beste van te maken zoals jongeren dat sneller kunnen hebben dan hun ouders. Knap hoe je herinneringen terloops door het verhaal, dat zich in het heden afspeelt, hebt verwerkt. Het maakt de persoon Mo’omed echt, evenals zijn observaties van Nederland en de Nederlanders.”